VrijNederland
www.vrijnederland.nl - zaterdag 23 april 2005
 

Kind van de rekening;
'Herstel dit misdadige onrecht'
door Elma Verhey

Veel joodse kinderen in Nederland verloren hun ouders in de Tweede Wereldoorlog. Na de bevrijding kwamen ze onder voogdij van joodse instellingen. Die zijn op twijfelachtige wijze omgesprongen met de erfenissen waar hun pupillen recht op hadden, ontdekte VN-journaliste Elma Verhey. Een voorpublicatie uit haar boek 'Kind van de rekening'.

Israel, november 2003. De zandweg naar kibboets Gevar Am die ik van oude foto's meen te kennen, moet al jaren geleden zijn geasfalteerd en de dorre, droge Negev van destijds blijkt verrassend groen. Mimi Gutmann, negenenzestig, wijst de weg. Ze herinnert zich nog de ruines die vlak bij Gevar Am stonden: resten van het Palestijnse dorpje Simsim, dat tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in 1948 werd verwoest. 'Wij wisten niet dat we opnieuw in een oorlog terecht zouden komen,' zegt ze. De Gazastrook is hier niet ver vandaan. Af en toe dreigen van daaruit afgeschoten raketten Israelische dorpen te treffen.

Mimi Gutmann was net zeventien jaar geworden toen ze voor het eerst oog in oog stond met Gevar Am, het socialistische woon- en werkexperiment waar ze begin 1951 samen met zo'n veertig andere Nederlands oorlogswezen terecht kwam. Haar ouders waren in 1932 uit Duitsland naar Nederland gevlucht, waar Mimi werd geboren. Johan Gutmann en Mariem Gutmann-Einhorn kwamen eind 1943 om in Auschwitz, maar Mimi en haar oudere zusje Hanna wisten te overleven dankzij de hulp van verzetsmensen.

Na de bevrijding werd de elfjarige Mimi ondergebracht in de Berg-Stichting in Laren, een van grootste joodse weeshuizen na de oorlog. Daar vond ze houvast bij Leo en Riek Cohen, de twee charismatische leiders van het weeshuis. Toen het echtpaar Cohen in 1949, na de oprichting van de joodse staat, aankondigde dat het op alijah (emigratie naar Israel) zou gaan, wilde Mimi per se mee. Samen met ruim twintig andere oorlogswezen vertrokken de zusjes in maart 1951 uit Nederland. Het jaar daarop zouden er nog eens zo'n vijftien kinderen uit de Berg-Stichting volgen. De jongste was dertien jaar, de oudste zeventien.

Na aankomst in de haven van Haifa werden de jonge pioniers, inclusief de meegebrachte landbouwtractor, de zaaimachines, het gereedschap, de naaimachines, de radio's, lakens, dekens, gordijnen, potten, pannen en kleding in vrachtwagens geladen en naar hun nieuwe verblijfplaats gebracht: een verzameling stenen gebouwtjes met bedden en een waterkraantje buiten. Verder was er een eetzaal, een wasplek, een kledinguitgiftepunt en een schooltje. 's Nachts werd de kibboets bewaakt door gewapende kibboetsbewoners, een taak waarmee ook de Nederlandse kinderen al snel kennis zouden maken. Er zijn Nederlandse oorlogswezen die bij het bewaken van kibboetsiem of tijdens de onafhankelijkheidsoorlog het leven hebben gelaten.

De piepkleine barak waarin Leo en Riek Cohen woonden, staat er nog steeds. Net als de nu leegstaande huisjes van de kinderen, de eetzaal en het schooltje. Veel landbouwactiviteiten zijn er niet meer in Gevar Am. Toen de Nederlandse kinderen er begin jaren vijftig arriveerden, was het al een van de armere kibboetsiem van Israel. Er was niet altijd voldoende te eten en van de schoolopleiding die de kinderen was beloofd, kwam weinig terecht. Ze werden ingeschakeld bij het aardappelen rooien, sinaasappels plukken, koeien melken en kinderen verzorgen, en als ze zeventien, achttien werden, gingen ze twee jaar in het leger. Reden voor sommige meisjes om snel te trouwen, dan hoefden ze niet onder de wapenen.

Mimi Gutmann woont nu al tientallen jaren in het naburige Asjkelon, samen met haar echtgenoot Avraham Pfingst, gepensioneerd buschauffeur. Ze hebben elkaar in de kibboets leren kennen. Ook hij is een Duits weeskind, maar hij had het geluk al voor de oorlog naar Palestina te kunnen emigreren. Van de groep waarmee Mimi Gutmann destijds naar Gevar Am vertrok, woont niemand meer in de kibboets. Van de tweede groep die in 1952 volgde, is alleen Netty Gobes gebleven. Ze woont in een wit huisje, omgeven door bloemen en planten.

Op het terras wacht een aantal voormalige Berg-Stichting-kinderen al ongeduldig op mijn komst. De zusjes Van West zijn voor de gelegenheid gekomen: Eva, Chellie en Carla. Joop Wertheim is er met zijn vrouw en Shimon de Winter. Ze hebben papieren meegebracht om hun betoog kracht bij te zetten en ze vallen elkaar in de rede om - eindelijk - te vertellen wat hun al jarenlang dwarszit.

Zoals meer oorlogswezen hebben ze geleden onder de soms gedwongen scheiding van hun onderduikouders. Alleen al daarom was hun alijah niet zo 'vrijwillig' als destijds werd voorgesteld. Wat wist een kind van veertien, vijftien jaar over de omstandigheden in Israel? Ze vertrokken omdat Leo en Riek Cohen, die ze na de bevrijding als 'surrogaatouders' waren gaan beschouwen, naar Israel gingen.

De tweede groep kinderen, die het jaar daarop vertrok, was vooral stinkend jaloers geweest. De zusjes Van West bijvoorbeeld, wilden 'ook wel een hutkoffer vol nieuwe kleren, en een halve wereldreis in het vooruitzicht naar dat land waar joden eindelijk veilig zouden zijn'. Dat Gevar Am in de verste verte niet leek op de beschutte wereld van de Berg-Stichting in Laren, waar ze naar school gingen en waar elke dag voor eten en schone kleren werd gezorgd, bleek pas later. 'Ik leefde in de veronderstelling dat Gevar Am een grote Berg-Stichting was, maar dan in de zon,' grijnst Joop Wertheim.

Ook de besturen van de joodse voogdij-instellingen waren op zijn zachtst gezegd naief. Zo was niet goed geregeld dat de kinderen, die formeel nog altijd onder Nederlandse voogdij stonden, de Nederlandse nationaliteit zouden behouden. Met als gevolg dat kinderen die terug wilden of terug werden gestuurd, statenloos dreigden te worden. 'Israel was het land van melk en honing,' legt Carla van West uit. 'Daar zouden wij de hora dansen en daar kwam alles vanzelf goed.'

Zelfs de idealistische Cohens konden niet wennen aan de levensomstandigheden. Eind 1953 vertrok het echtpaar uit Gevar Am en niet veel later besloten de Cohens definitief terug te keren naar Nederland, waar Leo Cohen al snel opklom tot directeur van de zogenaamde Fusie, de koepelorganisatie van joodse voogdij-instellingen in Nederland. Sommige kinderen zeggen het vertrek van de Cohens als 'verraad' te hebben beschouwd. Zij hadden ook wel terug gewild naar Nederland, maar er was vaak geen geld voor de terugreis en geen familie waar zij op terug konden vallen. En hun voogdij-instelling noch de Cohens boden hulp.

Maar de frustratie en soms regelrechte woede kwamen pas eind jaren negentig echt los, toen de discussie over het financiele rechtsherstel van joodse oorlogsslachtoffers wereldwijd op gang kwam. Al eerder hadden Nederlandse oorlogswezen in Israel zich afgevraagd wat er was gebeurd met de vermogens en verdere bezittingen van hun omgekomen ouders en familieleden. Voor zover die niet waren ingepikt door de Duitsers, zo was doorgaans de redenering, zou de Nederlandse overheid er later wel mee aan de haal zijn gegaan. Nadat joodse organisaties begin 1998 opriepen om schadeclaims in te dienen bij de Nederlandse overheid, besloten nogal wat oorlogswezen navraag te doen naar het verdwenen vermogen van hun ouders en verdere familieleden.

De consternatie was groot toen de eerste antwoorden binnenkwamen. Zo ontdekten Mimi en Hanna Gutmann tot hun verbijstering dat er in 1961 door de Duitse overheid bij wijze van schadevergoeding een bedrag van ruim zesduizend gulden voor hen was uitbetaald. Overgemaakt op de bankrekening van Le-Ezrath Ha-Jeled, hun vroegere voogdij-instelling. Er moeten meer erfenissen of herstelbetalingen van hun vermoorde ouders en familieleden op de bankrekening van de instelling zijn gestort. Geld dat zij nooit in handen hebben gekregen.

Hanna en Mimi Gutmann waren niet de enigen die tot de ontdekking kwamen dat er betalingen waren gedaan aan hun voogdij-instelling die hen nooit hadden bereikt.

Hanna Gutmann schreef in de zomer van 2000 aan Joods Maatschappelijk Werk (JMW), de rechtsopvolger van de voogdij-instellingen: 'Tot mijn spijt heb ik zowel als mijn zusje nooit iets van het geld ontvangen. Ik ben 74 jaar, mijn lichaam is vergeven van de kanker(...) dus veel tijd heb ik niet !!!! Daarom verwacht ik van JMW dat zij dit misdadige onrecht, dat door Le-Ezrath Ha-Jeled ons is aangedaan, alsnog zal herstellen, d.w.z.: dat alle ons toekomende bedragen door Le-Ezrath Ha-Jeled ontvangen, aan ons spoedig overgemaakt worden in de waarde van nu!!! Om na de oorlog nog eens beroofd te worden, en dan door je eigen volk, is wel intens laag.' Hanna Gutmann overleed begin 2001 - zonder antwoord te hebben gekregen.

Het grootste probleem in het onderzoek naar de verdwenen vermogens bleek de vernietiging van cruciale archieven. In 1976 heeft Leo Cohen als directeur van de koepelorganisatie van joodse voogdij-instellingen, tegen de wens van het bestuur in, de dossiers van zijn pupillen geschoond van financiele stukken. De eindafrekeningen die kinderen op hun eenentwintigste jaar wettelijk hadden behoren te krijgen, het overzicht van geinde herstelbetalingen of bezittingen van hun ouders of familieleden en de uitgaven die hun voogdij-instelling voor hen heeft gedaan - het is allemaal weggegooid. Maar sommige documenten zijn bewaard gebleven. Ze wekken de indruk dat Cohen niet zonder reden is overgegaan tot vernietiging.

Zo bevindt zich in het dossier van de zusjes Gutmann nog de correspondentie met hun oom, een broer van hun moeder. Van diens omgekomen broer moest vierduizend gulden worden verdeeld. De oom liet weten dat hij van de erfenis afzag ten gunste van zijn nichtjes. Le-Ezrath, hun voogdij-instelling, schreef terug dat het geld zou worden gebruikt om goederen voor de meisjes te kopen, omdat zij daarmee 'meer gebaat' zouden zijn dan met 'contante middelen'.

Maar er zijn nooit goederen voor de meisjes naar Israel gestuurd.

Het is dan ook niet uitgesloten dat de erfenis van de zusjes Gutmann is besteed aan onder meer de tractor en de andere goederen die meegingen naar Gevar Am. De manier waarop de kibboets door de voogdij-instelling werd gesteund - er werden goederen gestuurd die van min of meer willekeurige vermogens van kinderen werden afgeboekt - versterkt die indruk. Er was geen accountantscontrole op de kleinere vermogens, terwijl het zeker in de Berg-Stichting vaker is voorgekomen dat vermogens van kinderen en instelling niet uit elkaar werden gehouden. Begin jaren vijftig liet directeur Reitsema van het geld dat voor de opvang van de oorlogswezen was bedoeld, een huis voor zichzelf bouwen. Twintigduizend gulden 'wezenrente' die voor individuele kinderen was bestemd, voegde hij toe aan het vermogen van de Berg-Stichting.

Mimi Gutmann heeft zich net als alle andere Gevar Am-bewoners jarenlang met huishoudzeep moeten wassen. 'Luxe-zeep om jezelf te wassen? Het was er niet.' Zo hoog was de nood dat ze van de kleinste kinderen in de kibboets margarine pikte. 'Brood met kwark, kwark en nog eens kwark. Meer kregen we niet.'

Pas begin 1964 kreeg ze het financieel wat ruimer. Een kennis in Nederland had haar gewezen op de Cadsu-uitkeringen, een schadevergoeding uit Duitsland voor oorlogsslachtoffers die in kampen hadden gezeten, ondergedoken waren geweest of hun ouders hadden verloren. Die uitkering van zo'n vijfduizend mark heeft Mimi begin 1964 ontvangen. Ze herinnert zich dat Leo Cohen kwaad was dat ze die uitkering zelf had aangevraagd. 'Ik begreep destijds niet waarom. Nu denk ik: hadden jullie dat geld soms ook nog willen inpikken?'

Copyright 2005 Weekbladpers Tijdschriften
Vrij Nederland

top