Back to Home Page
Trouw
www.trouw.nl - 16 oktober 2004
 
Nieuws & achtergronden
Oorlogsverleden / Mijn vader de SS'er
door Hanneke Wijgh
Zaterdag 16 oktober 2004

'Het Kaïnsteken, Mijn eigen kleine oorlog' verschijnt bij uitgeverij Mets & Schilt, ISBN 90 5330 406 1, prijs 16 euro.

,,Kon ik maar in geschrei uitbarsten, om het leven treuren en luid klagen. Over het verraad van mijn vader en mijn familie. Tranen prikken achter mijn ogen, maar ik houd me goed.” De vader van Hanneke Wijgh, oud-redactrice van Trouw, was in de Tweede Wereldoorlog 'fout'. Veel andere familieleden ook. In het boek 'Het Kaïnsteken, mijn eigen kleine oorlog', dat komende week verschijnt, gaat ze op zoek naar het verleden. Een voorpublicatie.

,,Hebt u enig idee wat u te wachten staat?” De man van het Rijksarchief in Den Haag polst voorzichtig mijn kennis over de oorlog als we op de lift naar boven wachten. Ik zeg dat mijn moeder wel wat heeft verteld voor ze overleed, maar dat ik niet precies weet wat mijn familie allemaal heeft uitgespookt. Daarom heb ik aan het Rijksarchief gevraagd of ik de dossiers van mijn familieleden mag inzien, die worden bewaard in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging. Ik weet dat mijn vader een SS'er was, dat mijn grootvader bunkers heeft gebouwd in Frankrijk, dat een oom aan het Oostfront is gesneuveld en dat de rest van de familie pro-Duits was. Van een nicht heb ik onlangs gehoord dat een oom in en uit liep bij het ondergrondse hoofdkwartier van Seyss-Inquart, de rijkscommissaris voor het bezette Nederland. ,,Dat was niet uw oom”, zegt de archivaris, ,,maar uw vader. Hij was ordonnans bij Seyss-Inquart.”

In een kamer op de tweede verdieping legt hij de stapel dossiers op tafel, sommige zijn zo dik dat ze worden bijeengehouden door een ruw linnen band. Bovenop liggen twee vonnissen van het oorlogstribunaal, dat van mijn vader en van mijn grootvader. ,,Ik laat u nu alleen”, zegt de archivaris. ,,Over een uurtje kom ik terug om te kijken of het gaat.”

De vonnissen schuif ik terzijde, nadat ik een vluchtige blik op de inhoud heb geworpen. Veel juridisch jargon op dik betikte vellen doorslagpapier. Die komen later wel aan bod. Ik pak allereerst de dossiers van mijn vader van de stapel en maak de strik los. Boven op de paperassen ligt een wit, opgevouwen vel papier met een pasfoto erin. Ik vouw het voorzichtig open en kijk recht in de ogen van mijn vader. Hij draagt het zwarte uniform van de SS, op zijn revers lichten twee SS-tekens op in runenschrift. Lang durf ik niet te kijken. Mijn vader ziet er zo jongensachtig uit. Knapper ook dan ik me herinner.

Het dossier bevat ook zijn Soldbuch, het militaire zakboek dat hij verplicht bij zich moest dragen en waarin alle persoonsgegevens vermeld staan. Het is niet goed te lezen, de inkt is gevlekt en het ligt grotendeels uit elkaar. Ik blader het behoedzaam door. Op pagina drie valt mijn oog op de naam van zijn moeder. Er staat met duidelijke letters: J. De Leur. Dat klopt niet. Het moet A.M.C. Karelse zijn, de naam van zijn echte moeder. In plaats daarvan heeft hij de tweede vrouw van mijn grootvader opgegeven. Waarom? Waarom heeft hij gelogen? Durfde hij de naam van zijn eigen moeder niet op te schrijven, omdat ze in een krankzinnigeninrichting werd verpleegd? Was hij bang dat hij anders niet werd aangenomen bij het Herrenvolk?

Aan het einde van de middag neemt de archivaris me mee naar beneden, naar de studiezaal van het Rijksarchief. In een afgescheiden hoek zijn een paar tafels gereserveerd voor mensen die de dossiers van hun 'foute' familieleden willen inzien. De volgende keer moet ik me daar bij de balie melden. ,,Ja”, zegt hij, ,,het loopt storm. Sinds het Rijksarchief de strafdossiers van het ministerie van justitie heeft overgenomen, hebben al heel wat mensen om inlichtingen gevraagd. We proberen er zo goed mogelijk mee om te gaan. Daarom lezen we tevoren de aangevraagde dossiers. Maar het blijft oppassen, je weet nooit hoe mensen op al die informatie reageren. Niet elke ouder heeft de waarheid durven te vertellen over de oorlog.”

,,Dat klopt”, zeg ik. ,,Mijn moeder zei ooit dat mijn vader chauffeur was geweest. Op een vrachtwagen, dacht ik.”

Op de terugweg naar Amsterdam schuif ik een willekeurige cd in het apparaat. Het blijkt de Derde Symfonie te zijn van Henryk Górecki, een componist die ik pas onlangs heb ontdekt. Van heel ver vult het aanzwellend geluid van de bassen mijn auto. Straks zal een sopraan het overnemen. Haar klaaggezang past goed bij mijn stemming. Kon ik maar net als zij in ge-brede schrei uitbarsten, om het leven treuren en luid klagen. Over het verraad van mijn vader en mijn familie. Tranen prikken achter mijn ogen, maar ik houd me goed. Ik dwing mezelf op het verkeer te letten op de drukke Benoordenhoutseweg richting Wassenaar.

Het is spitsuur.

Hoewel het Rijksarchief in Den Haag op loopafstand van het Centraal Station ligt heb ik vanmorgen toch de auto gepakt. Een juiste beslissing, blijkt nu. In mijn auto voel ik me veilig voor de boze buitenwereld, als een rups in zijn cocon. Ik moet er niet aan denken dat ik nu in de trein zou zitten, tussen al die vermoeide ambtenaren die elkaar verhalen vertellen over hun sores op kantoor, terwijl mijn hoofd uit elkaar barst van verdriet en schaamte. Ik ben ook kwaad, merk ik, kwaad op mijn moeder. Waarom heeft ze mij nooit iets verteld over SeyssInquart? Waarom moet ik dat pas op een koude decemberdag ontdekken op het Rijksarchief? Wat is trouwens de taak van een ordonnans?

Op zaterdag 27 februari 1943, negen maanden na de terugkeer van mijn vader uit Klagenfurt, werd ik in Voorburg geboren, 's avonds om kwart over zes. Mijn vader was niet bij de bevalling aanwezig, hij liet de aangifte over aan de huisarts. Wel plaatste hij een annonce in de Voorburgsche Courant: Ceesje heeft een zusje. Die advertentie plakte mijn moeder in het familiealbum.

Bijna zestig jaar later zie ik die terug in het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag. Maar tot mijn verbijstering ontdek ik in de enveloppe met uitgeknipte familieberichten nog een tweede advertentie. Mijn geboorte is ook aangekondigd in Volk en Vaderland, het weekblad van de NSB. Trots vermeldde mijn vader zijn rang van SSSchütze, gelegerd in de Beekmankazerne te Ede. Boven de tekst staat een Eolh, een goddelijk runenteken dat bescherming moet bieden aan pasgeborenen.

Een seconde lang weigeren mijn ogen te lezen wat er staat. Maar dan dringt de betekenis langzaam tot me door. Ik ben een SS-kind. Ontkennen heeft geen zin. Mijn vader heeft me erbij gelapt. Tot nog toe kon ik mezelf erbuiten houden, me beroepen op politiek correcte standpunten. In één klap ben ik geannexeerd. Hoor ik bij de club, of ik het leuk vind of niet. Iedereen wist bovendien vanaf mijn geboorte dat ik een SS-kind was, met het Kaïnsteken op mijn voorhoofd. Iedereen, behalve ik.

Schaamte overvalt me. Hoe kon ik zo naïef zijn? Zo kortzichtig? Hoe heb ik ooit kunnen denken dat ik een buitenstaander kon blijven? Dat ik als onpartijdige onderzoeker in het verleden van mijn familie kon spitten zonder erbij betrokken te raken? Ik voel me heel klein worden op mijn houten stoel. Gebiologeerd staar ik naar de annonce in mijn handen. Tot ik het niet langer wil zien. In een opwelling steek ik het knipsel in mijn tas. Ik wil niet dat iemand het na mij nog onder ogen krijgt, het is te belastend. Voor de zekerheid kijk ik links en rechts om me heen, maar niemand heeft mijn euveldaad gezien, ook de medewerker achter de balie gaat onverstoorbaar verder met zijn werk.

Terug in Amsterdam laat ik het knipsel aan een paar goede vrienden zien, het zit diep opgeborgen in mijn portemonnee. Iedereen reageert ontzet, net als ik. Behalve een vriendin, een biografe in spe. Zij noemt stelen uit een archief ongepast. ,,Wat zou er overblij-ven voor toekomstige onderzoekers als iedereen dat zou doen?” vraagt ze streng. Dat ik niet alsnog wil worden ingelijfd bij de SS vindt ze een onjuist argument. Zelf is ze de dochter van een Friese verzetsman. In haar jeugd mocht ze niet met kinderen van foute ouders spelen. ,,Nu wel?” vraag ik.

,,Dat was schrikken, zeker?”

,,Ja, enorm.”

,,Wist je als kind al dat je vader een SS'er was?”

,,Nee, daar kwam ik pas veel later ach-,,ter. Pas in de jaren zeventig.”

,,Ook geen enkel vermoeden?”

,,Toen ik twaalf was, begon er iets te dagen. Dat had te maken met Bevrijdingsdag. Die werd nooit gevierd, al kreeg ik wel geld om met mijn vriendinnen naar de kermis op het Lange Voorhout te gaan. Eerder had ik aan mijn moeder gevraagd waarom wij geen vlag uitstaken op 4 en 5 mei. 'We hebben geen geld voor een vlag', antwoordde ze. 'We zijn te arm'.”

,,Ben je nooit uitgescholden, op school of op straat?” Als kleuter ben ik eens met mijn voorhoofd op de tegels van de stoep geslagen, ik hield er een bloedneus aan over. Maar dat was kattenkwaad.”

,,Wat gebeurde er toen je twaalf was?”

,,Mijn moeder nam me apart in de slaapkamer en vertelde dat mijn vader in de oorlog voor de Duitsers had gewerkt. Ik mocht er met geen van mijn vriendinnen over praten, het was een geheim.”

,,Zei ze nog wat hij had gedaan?”

,,Nee, alleen dat hij om werk te vinden lid was geworden van de NSB.”

,,Hoe reageerde je?”

,,Verward.”

,,Wist je wat dat betekende, de NSB?”

,,Amper, op school werd niet over de oorlog gepraat.”

,,Speelde je zelf met kinderen van foute ouders?”

,,Ik niet, mijn broer wel. Hij was bevriend met twee jongens die een paar huizen verderop woonden. Hun vader zat in de gevangenis. Van mijn moeder had ik gehoord dat hij een hoge SS'er was die eerst ter dood was veroordeeld.”

,,Heb je hem ooit gezien of gesproken?”

,,Eind jaren vijftig kwam hij vrij. Het was een knappe man, met donker haar en een sympathiek uiterlijk, hij was aardig bovendien.”

,,Wat dacht je toen?”

,,Zo ziet een SS'er eruit.”

Voor het eerst sinds de dood van mijn moeder rijd ik terug naar Voorburg. Ik heb een afspraak met onze vroegere buurvrouw, de negentigjarige Hester Noomen. De straat is er niet mooier op geworden. Weliswaar reiken de lindebomen tot bijna in de hemel, maar de

trottoirs hebben plaatsgemaakt voor parkeerhavens. Waar moeten de kinderen nu spelen? Om het leed te verzachten zijn hier en daar plantenbakken neergezet, maar die worden niet goed onderhouden. De stoepranden zijn lelijk blauw geschilderd. Dat betekent dat auto's hier alleen mogen parkeren met behulp van een schijf. Ik heb er geen, maar volgens de buurvrouw is een briefje onder de ruitenwissers voldoende. Zij woont nu alleen in het huis waar ze vele jaren met haar man en vier zonen heeft geleefd, en ook nog een tijd met haar vader, die na het bombardement op het Bezuidenhout noodgedwongen introk bij het jonge gezin.

We gaan in de achterkamer zitten, dicht bij de tafel en de gashaard. De kamer oogt vertrouwd. De glasinloodruitjes zitten nog op hun plaats in de schuifdeuren, de schoorsteen staat recht overeind. Anders dan in mijn ouderlijk huis, waar mijn vader alle karakteristieke elementen uit had weggesloopt, heeft de vooruitgang hier nooit toegeslagen. Alles is nog in de oorspronkelijke staat. Zelfs in de keuken is alles bij het oude gebleven, alleen het oude granito aanrechtblad is vervangen door een exemplaar van formica. Mevrouw Noomen zet water op voor de thee. Alle bewegingen gaan moeizaam. Toch wil ze zelf de thee inschenken, mijn aanbod voor hulp wordt beleefd afgewezen. Met veel moeite pakt ze nog een schaal cake uit het buffet.

Ik vertel haar over mijn onderzoek naar het oorlogsverleden van mijn familie. Ze knikt. ,,Iedereen in de straat wist dat je vader een SS'er was. Maar mijn man zei: Die kinderen kunnen er niets aan doen. Zij mogen gewoon met onze jongens spelen. Maar toen je vader een keer op bezoek kwam en juichend over de Waffen-SS begon, zei mijn man: ' Wijgh, je bent onze buurman, je mag hier altijd komen, maar nog een woord over die rotmoffen en ik zet je voor altijd buiten de deur'. Je vader is er nooit meer over begonnen. De boodschap was aangekomen.”

,,Vreemd”, zeg ik. ,,Als kind heb ik nooit iets gemerkt. Alleen de buurkinderen aan de andere kant mochten niet met ons spelen, vanwege het geloof, zei mijn moeder. Maar met de rest speelden we dagelijks op straat. Ik herinner me wel dat de familie B. iets tegen ons had.” ,,Dat klopt”, zegt de buurvrouw, ,,zij waren fel anti-Duits. Toen je moeder mevrouw B. decennia later in het bejaardentehuis een bloemetje bracht, sprak ze nog over je moeder als die vuile NSB'ster. Ik werd toen heel boos. Je moeder had er niets mee te maken. Zij heeft het ergst geleden onder de verwijten van de buurt. In tegenstelling tot je vader, die net deed of er niets aan de hand was.”

Ik vertel haar over de lange gesprekken die ik met mijn moeder heb gevoerd voordat ze overleed. Dat zij van mijn vader had willen scheiden, maar dat er volgens haar geen juridische mogelijkheden waren, omdat hij haar niet sloeg. ,,Je vader had nooit ingestemd met een scheiding”, reageert mevrouw Noomen. ,,Hij had haar nooit laten gaan, hij was veel te afhankelijk van haar. Zeker de laatste jaren van zijn leven, toen hij al dement was, deed hij geen stap meer zonder je moeder. Als zij op zaterdagmiddag een uurtje thee kwam drinken, belde hij al na vijf minuten op met de vraag waar ze bleef.”

In de auto terug naar Amsterdam overvalt me een intens gevoel van dankbaarheid. Hoe anders zouden mijn kinderjaren zijn verlopen als buurman Noomen niet zo genereus was geweest. Dankzij hem heb ik een tamelijk zorgeloze jeugd gehad, zonder openlijke verwijten over mijn 'foute' vader. Ik probeer me zijn gestalte voor de geest te halen. Hij was een lange, wat grijze man, die somber in het leven stond. Jarenlang leed hij aan depressies, waarvoor hij een paar keer moest worden opgenomen. Eind jaren zeventig is hij verongelukt. Na een bezoek aan de kapper werd hij op de hoek van de Arembergelaan, voor de winkel van de ijzerhandelaar, op het zebrapad door een vrachtwagen van Vroom & Dreesmann overreden. Hij was op slag dood.

Langzaam begint alles te draaien in mijn hoofd. De naam van de ijzerhandelaar komt me bekend voor. Samen met de kapper en de colporteur van de kerk stuurde hij in juni 1948 een brief aan het Tribunaal in Den Haag. Zij waren zeer kwaad over de vervroegde vrijlating van mijn vader en grootvader: ,,Het heeft ons zeer verwonderd dat deze parasieten stuk voor stuk te licht gestraft werden, doch wij vernamen nu, tot onze spijt, dat voor deze lieden nog pogingen worden gedaan om hun straftijd met een derde te bekorten. Wij verzoeken u beleefd doch dringend aan J. Wijgh Sr. en H. Wijgh, beiden in het kamp Vught verblijvend, deze gunst onder geen voorwaarde te willen verlenen en hen zolang mogelijk uit de gemeenschap en speciaal uit onze nabijheid weg te houden, daar dit geen mensen zijn om, gezien hun houding voor en speciaal tijdens de bezetting, normaal mede om te gaan.”

Copyright: Trouw


top