Back to Home Page
Parool
www.parool.nl - 13 februari 1998
 
Section: PS; pg. 8/09 Boeken

De gesel van een buitenstaander
door Lambiek Berends

Vreemde ogen dwingen. De Britse historicus Bob Moore heeft op basis van bronnenonderzoek en literatuurvergelijking een grondige studie geschreven over de jodenvervolging in Nederland. Zijn indringende conclusies zijn voor ingewijden in deze pijnlijke, wrede en nog altijd nauwelijks te bevatten materie niet verrassend. Maar de onbevangenheid waarmee Moore ze aan het papier heeft toevertrouwd, zal menigeen schokken.

Een voorbeeld: 'Een andere kwestie die de aandacht verdient, is de reactie van de Nederlandse bevolking op de vervolging van haar joodse medeburgers. Over het geheel genomen heeft de burgerbevolking geen reden zich op de borst te kloppen. De openlijke uitingen van verontwaardiging over de Duitse acties tegen de joden die in 1941 tot de Februaristaking leidden, kregen geen vervolg. (...)'

'Pas in het voorjaar van 1943 vond er een nieuwe staking plaats, maar toen was er een andere kwestie in het geding. Bovendien kwam het protest veel te laat, omdat de overgrote meerderheid van de joden toen al was gedeporteerd. Zowel op gemeenschapsniveau als op individueel niveau lijdt het geen twijfel dat de traditie van gezagsgetrouwheid en een collectieve afkeer van het nemen van risico's ervoor hebben gezorgd dat de meerderheid van Nederlandse mannen en vrouwen niet geneigd waren vrijwillig betrokken te raken bij het helpen van joden.'

Al eerder heeft Moore in zijn conclusie 'het volgzame karakter van de Nederlandse ambtenarij' gegeseld. 'Op geen enkel moment stelden het Nederlandse ambtelijke apparaat en de leiding daarvan zich rechtstreeks teweer tegen de Duitse onderdrukkers. Hierdoor kon de bezetter optimaal gebruik maken van het Nederlandse politieapparaat en waar nodig stromannen plaatsen. Door hun opstelling zetten de hoogste ambtenaren (Moore bedoelt: de secretarissen-generaal - LB) ongetwijfeld de toon voor de inschikkelijke houding van de lagere ambtenarij ten opzichte van de bezetter en maakten ze het voor hun ondergeschikten dubbel zo moeilijk instructies van de Duitsers te trotseren.' Hij hekelt indirect ook het in de vaderlandse geschiedenis nog altijd als 'wijs' gekwalificeerde besluit van koningin en regering om naar Londen uit te wijken.

'Anders dan in Nederland kon het bestuur in Belgie nog steeds een beroep doen op de Kroon en op overwegingen van competentie en soevereiniteit om een tegenwicht te bieden aan de Duitse eisen, en in combinatie (misschien) met een inschikkelijker houding bij het Duitse militair gezag stelde dit grenzen aan de mate waarin het meewerkte. In Frankrijk hadden de Fransen met het voortbestaan van de Vichy-regering en een zone die niet was bezet, een aanzienlijk pressiemiddel in handen, dat ook nog van invloed bleef toen de Duitsers het hele land onder controle kregen.'

De afwezigheid van een regering in Den Haag was een van de voornaamste redenen dat de Duitsers in Nederland een burgerlijk bestuur instelden en niet, zoals ze in Belgie en Frankrijk deden, een militair bestuur met de Oberbefehlshaber der Wehrmacht in beide landen als hoogste autoriteit. Moore noemt dit als een van de belangrijke redenen dat 75 procent van de joden in Nederland slachtoffer werd van de shoah, tegen veertig procent in Belgie en 25 procent in Frankrijk.

'Het bestaan van een niet-militaire Reichskommissar en een burgerlijk Duits bestuur droeg er ongetwijfeld toe bij dat de nazi-partij (NSDAP) en de SS nogal wat speelruimte kregen, in tegenstelling tot de situatie in Belgie en Frankrijk, waar het militaire bestuur de partij en de SS minder invloed toestond en hun bijgevolg minder mogelijkheden bood de ideologische doelstellingen van het Berlijnse bewind te realiseren. Terwijl SS'ers als Rauter en Harster hier de orders van Himmler bijna rechtstreeks konden overnemen, moesten hun tegenhangers in andere West-Europese landen altijd via de militaire autoriteiten opereren. Dit had zijn weerslag op het tempo waarin anti-joodse maatregelen werden geeffectueerd.'

Met eerdere onderzoekers schuift Moore ook het argument terzijde dat Nederland in geografisch opzicht nauwelijks mogelijkheden bood tot onderduiken. '(Die opvatting) lijkt geen stand te kunnen houden, niet in de laatste plaats omdat grote aantallen niet-joden er wel in slaagden onder te duiken, zij het in een latere fase van de bezetting.'

Van groot belang acht hij daarentegen de greep die de Duitsers al in zeer korte tijd kregen op het politieapparaat, dat zij geheel naar hun hand wisten te zetten. Daarbij stuitten zij op zeer weinig weerstand.

'Het gevolg is dat, alle feiten in aanmerking genomen, het bewijsmateriaal zich uitspreekt tegen de Nederlandse politie in het algemeen en tegen de Amsterdamse politie in het bijzonder. Een rechercheur uit Amsterdam rapporteerde na de oorlog dat negentig procent van de Amsterdamse politie had meegewerkt 'aan de jodenarrestaties' en dat 'de cellen dag en nacht vol met joden zaten'. Hij wekt de indruk dat deze politiemensen hun werk bepaald niet verafschuwden, maar heel graag meededen, zelfs ten koste van de normale criminaliteitsbestrijding. (...)'

'Maar veelzeggender is de naoorlogse getuigenis van Willy Lages, die verklaarde: 'De belangrijkste steun van de Duitse macht in de politiesector en daarbuiten was de Nederlandse politie. Zonder haar zou nog geen tien procent van de Duitse bezettingstaken uitvoerbaar zijn geweest (...) Ook zou zonder haar het oppakken van joden voor nog geen tien procent in de praktijk mogelijk zijn geweest'.'

Uiteraard probeerde Lages bij zijn verhoor zoveel mogelijk medeplichtigen te creeren, maar de verklaring blijft omineus.

Moore staat tenslotte stil bij de terugkeer van de zeer weinigen die de vernietigingskampen overleefden en de weinigen die uit de onderduik terugkeerden. Hij concludeert: 'Een onderzoek naar de wijze waarop de terugkerende en weer opduikende joden na de oorlog behandeld werden, levert bepaald geen opwekkend schouwspel op en laat weinig zien waarop de naoorlogse Nederlandse staat trots kan zijn. (...) Het cruciale punt was het naakte feit van de moord op ongeveer honderdduizend uit Nederland afkomstige joden dat niet meteen doordrong tot het bewustzijn van de staat (al dan niet opzettelijk).'

'Dit had tot gevolg dat de joden niet als bijzonder geval werden beschouwd en dat het ware verhaal van de concentratiekampen pas maanden na de bevrijding naar boven kwam (...). Dat zaken waarbij joodse wezen en joodse bezittingen betrokken waren eindeloos werden vertraagd, was wellicht nog schadelijker.'

De studie van Moore is geen balsem voor de Nederlandse volksziel. Maar dat was Presser meer dan dertig jaar geleden evenmin, Herzberg niet, De Jong niet. Overigens moet worden vastgesteld dat om Moore op zijn juiste waarde te kunnen beoordelen, zeker Presser en Herzberg verplichte literatuur vooraf zijn, vooral ook omdat Moore emotioneel een buitenstaander is en blijft.

Vreemde ogen dwingen. Moore zou ons moeten dwingen tot de bekentenis dat wij ten aanzien van het lot van de joden in Nederland veel niet hebben willen weten, veel niet hebben willen erkennen. Maar zal dat het resultaat zijn, ruim een halve eeuw na het einde van een periode die nooit voorbij lijkt te gaan?

Bob Moore: Slachtoffers en overlevenden. De nazi-vervolging van de joden in Nederland. Bert Bakker, f 49,90

Copyright: Het Parool

top