Enige tijd later ontmoetten de twee elkaar voor het eerst. Monica weet nog
hoe chic ze haar drie jaar oudere zus in haar montycoat vond: "Mijn pleegouders
waren boerenmensen uit de Achterhoek. Hartstikke warm en lief en ik heb een
heerlijke jeugd gehad, maar ik voelde me boers vergeleken bij Helga, die in
Zeist opgroeide en er als een dame uitzag. Maar ik weet ook nog hoe heerlijk ik
het vond om een echte, eigen zus te hebben. Al onze familie was tijdens de
oorlog omgekomen."
Wat het helemaal een ongewoon gebeuren maakt: zomaar een zus cadeau krijgen.
Maar het was nog niets vergeleken bij wat Monica overkwam toen ze eind jaren
vijftig bij de burgerlijke stand haar voorgenomen huwelijk ging aangeven. Haar
ouders waren beiden overleden, zo vertelde ze de ambtenaar. Maar die schudde
zijn hoofd: hij had heel wat anders in zijn papieren staan. Haar moeder leefde
nog, maar was de ouderlijke macht ontnomen. Monica en Helga waren volstrekt
verbijsterd.
Niemand kon hen iets over hun moeder vertellen: ze wisten niet eens haar
naam. Uiteindelijk kwam Monica daar achter via het Rode Kruis en later het
internationale Rode Kruis. Ze verkreeg ook de achternaam van de man met wie haar
moeder na de oorlog bleek te zijn hertrouwd: en de informatie dat het echtpaar
was verhuisd naar Amerika. Na een lange zoektocht wist Monica uiteindelijk de
moeder van de nieuwe echtgenoot te traceren.
"Bij haar heb ik voor het eerst een foto van mijn moeder gezien. En ik heb,
dat was in 1962, een brief gestuurd. Er kwam een correspondentie op gang en ik
kreeg het bizarre verhaal te horen dat mijn moeder na de oorlog volstrekt
berooid was geweest en, in plaats van ondersteuning te krijgen, voor de
voogdijraad had moeten verschijnen. En die had geoordeeld dat zij, jong, zonder
echtgenoot en familie - die waren omgekomen in de kampen - zonder middelen van
bestaan, niet in staat was voor haar kinderen te zorgen. Ofwel: ze kreeg haar
twee dochtertjes van vijf en acht, in de oorlog door het verzet ondergebracht op
onderduikadressen, niet terug."
Maar pas in 1965 zou Monica haar moeder voor het eerst ontmoeten. "Dat was op
het station van Amsterdam. Ze kwam uit de trein en ik dacht: zo zie ik er over
tien jaar uit. Ik stapte op haar af en zei: ik ben Monica. En zij zei: ik ben je
moeder. Dat was heel speciaal."
Twijfels
Alleen Monica stond op dat perron. Want zuster Helga had moeite met de
nieuwe moeder. En veel twijfels: waarom had ze na de oorlog niet meer moeite
gedaan om hen terug te krijgen? Beiden zetten vraagtekens bij het in hun ogen
onwaarschijnlijke verhaal. Hoe kon een berooide en ontheemde jonge weduwe zo
monsterlijk worden behandeld? Wat was er echt aan de hand geweest?
Waar Helga aanvankelijk afstand hield, durfde Monica niet te vragen naar het
naadje van de kous. "Dat was allemaal zo beladen. Ze had vele familieleden
verloren in de kampen. Haar vader, een broer. En ik was bang. Bang om te horen
te krijgen dat mijn moeder uit de ouderlijke macht was ontzet omdat ze ons
bijvoorbeeld had verwaarloosd. En als dat zo was, zou ze dat dan toegeven? Het
waren zaken die ik niet durfde uit te diepen."
"Ze vertelde wel wat er was gebeurd na de afwijzing door de voogdijraad. Dat
ze nog op zoek was gegaan naar het pleeggezin van Helga. Dat ze hen had gevonden
en hen in het park had benaderd: had gezegd dat Helga haar dochtertje was en of
ze even met haar mocht praten. En dat de pleegouders Helga toen gillend oppakten
en wegrenden. En dat ze toen voelde dat er geen beginnen aan was. Ze had immers
niet alleen de officiele instanties maar ook de pleegouders tegen zich."
Pas in 1991 zag Monica een televisie-interview met Vrij Nederland-journaliste
Elma Verhey. Verhey had het boek 'Om het Joodse Kind' geschreven. Uit dat boek
bleek inderdaad dat de Nederlandse regering eind '44 in Engeland een door de
verzetsbeweging gemaakt wetsontwerp ontving waarin werd voorgesteld dat alle
joodse ouders van ondergedoken kinderen na drie maanden afwezigheid de
ouderlijke macht werd ontnomen. "Dat betekende het einde van mijn twijfels. Onze
moeder had dus de waarheid gesproken!"
Het onwaarschijnlijke verhaal bleek bewaarheid. Elma Verhey verdiepte zich
voor 'Om het Joodse Kind' uitvoerig in de materie: "Net als waarschijnlijk
iedereen was ik er gewoon van uit gegaan dat ondergedoken kinderen na de oorlog
aan hun ouders werden teruggegeven. Maar begin '45 werd het besluit genomen alle
onderduikkinderen inderdaad onder voorlopige voogdij van de Nederlandse regering
te stellen. Wat daar achter zat, tja, voor een deel zal het met de beste
bedoelingen zijn gedaan, in het belang van het kind. Joods-zijn was in die tijd
een probleem, om het eufemistisch te stellen. Het was voor de kinderen veiliger
als protestant of katholiek op te groeien. Ook bestond het idee: die kinderen
zitten al zo lang bij de onderduikouders, het zou traumatisch zijn om ze daar
weg te halen."
"Aan de andere kant zat er toch een verdacht kantje aan. Het christendom werd
in brede kring superieur geacht. Men was niet afkerig van zieltjes werven. En
bedenk ook dat twintig procent van de onderduikkinderen bij kinderloze echtparen
terechtkwam. Mensen die in zeer moeilijke omstandigheden jaren voor een kind
zorgden."
In totaal doken er tijdens de oorlog zo'n vierduizend joodse kinderen onder.
Van ongeveer de helft keerde een vader, een moeder, of beiden terug uit de
oorlog. De meeste ouders gingen zelf op zoek naar hun kinderen en kregen ze
zonder veel moeite terug; hoewel er gevallen bekend zijn van ouders die eerst
geld op tafel moesten leggen. Maar er waren ook onderduikouders die ronduit
weigerden de kinderen af te staan waarna de joodse ouders gedwongen waren zich
te laten 'keuren' door de Commissie Oorlogs Pleegkinderen (OPK). Hetzelfde ging
op voor tantes, ooms of andere familieleden die aangaven voor verweesde
onderduikkinderen te willen zorgen.
Verhey: "In de commissie werden werkelijk onwaardige discussies gevoerd.
Eigenlijk werden de ouders de maat genomen op hun joodse gehalte. Hoe joodser,
hoe eerder de kinderen terug mochten. Er zijn in die tijd vreselijke dingen
gebeurd. Pleegouders die de kinderen niet terug wilden geven, niet aan de
natuurlijke ouders en als het weeskinderen betrof, al helemaal niet aan andere
familieleden, en hen lieten onderduiken in kloosters. Alles liever dan het kind
teruggeven aan de joodse gemeenschap. Kinderen die, op hun beurt, niet
terugwilden naar die onbekende vader of tante."
Zondagsschool
"De commissie bestond uit 25 mensen, onder wie tien joodse leden. Prominent
lid was de zwaar gereformeerde prof. dr. Gezina van der Molen, oprichtster van
het toenmalige verzetsblad Vrij Nederland en van Trouw. Een vrouw die vanwege
dat verzetsverleden in hoog aanzien stond. Zij was de bedenkster van de wet en
vond het ronduit beter als kinderen bij onderduikouders zouden blijven. De
joodse minderheid is dan ook een paar keer opgestapt. Ook werd standaard aan de
kinderen zelf gevraagd wat ze wilden. En wat zei zo'n jongetje of meisje dan na
jaren zondagsschool? 'Dat ze een kindje van de Heere Jezus wilden blijven'."
Hoewel er nergens anders in Europa een wet werd aangenomen waarin joodse
ouders van onderduikkinderen uit de ouderlijke macht werden ontzet, speelde het
niet teruggeven van kinderen ook in andere landen. In Frankrijk riep een
aartsbisschop gelovigen op de kinderen weer af te staan aan hun ouders. Joodse
familieleden van kinderen wier ouders waren omgekomen gingen er soms toe over
hen te ontvoeren; zij werden immers gezien als de toekomst van het joodse volk.
Joodse organisaties zijn over de kwestie nog bij de paus geweest. In Belgie,
waar vele joodse kinderen in kloosters werden verborgen, bleek na afloop tien
procent te zijn gedoopt. Velen waren van mening dat kinderen op deze manier
'eigendom' van de katholieke kerk waren geworden.
Opmerkelijk is dat er in die tijd in Nederland eigenlijk weinig ophef over
de hele zaak was. Zouden er anno 2002 continu huilende ouders in beeld zijn,
vlak na de oorlog ging de zaak eigenlijk ten onder in de overvloed aan ellende
en de noodzaak tot wederopbouw. In '49 werd er nog wel een protestbijeenkomst
gehouden in hotel Krasnapolsky, het hotel dat sindsdien nog heel wat
demonstranten aan zich voorbij heeft zien trekken.
Verhey: "Zelfs Lou de Jong heeft in zijn standaardwerk maar een paar regels
aan de hele zaak gewijd. Hij liet zelf zijn twee neefjes opgroeien bij hun
onderduikouders. Er heerste in die tijd natuurlijk ook de angst over de
opkomende Koude Oorlog. Men was doodsbenauwd en dacht wellicht ook: misschien
maar beter voor die kinderen. Je moet het ook zien met de ogen van die tijd."
Max Arpels Lezer van de vereniging 'Het Ondergedoken Kind' noemt de
oorlogswet echter ronduit 'een grof schandaal'. "Er werd hier duidelijk
gehandeld vanuit een latent antisemitisme. Er werd geredeneerd: als die joden
niets meer aan hun godsdienst doen kunnen ze net zo goed bij hun katholieke of
protestante onderduikouders blijven. In totaal schat ik dat uiteindelijk enkele
tientallen kinderen niet aan de ouders zijn teruggeven. Maar misschien zijn het
er wel veel meer, want de archieven van de commissie zijn vernietigd. Wellicht
lopen er nu kinderen rond die helemaal niet weten dat hun ouders ooit uit de
ouderlijke macht zijn ontzet, die er altijd van uit zijn gegaan dat hun vader en
moeder in de oorlog zijn omgekomen terwijl dat niet zo is geweest."
Lezer zelf is ook pas jaren na de oorlog teruggekeerd bij zijn vader. Hij is
nu van plan om, uit naam van kinderen die dit is overkomen, aan de politieke bel
te gaan trekken. "Als er een nieuw kabinet zit wil ik uit naam van de vereniging
de minister van Justitie benaderen. Ik wil hem of haar vragen dit onrecht
ongedaan te maken. Deze wet moet worden teruggedraaid, al zal het voor vele
ouders een postume teruggave van de ouderlijke macht zijn. Maar ook voor de
kinderen is dit heel belangrijk."
Onrechtvaardig
Monica en ook Helga beamen dit: "Ook al gaan we voor het gemak maar even uit
van goede bedoelingen, dat er uit veiligheidsredenen is gedacht en vanuit het
belang van het kind; dan nog blijft het een onrechtvaardige zaak. Het was
onterecht en oneerlijk mijn moeder uit de ouderlijke macht te ontzetten. Geen
middelen van bestaan? Dan had ze ondersteuning verdiend, een onderkomen, een
baan. Dan had ze wel voor ons kunnen zorgen."
Beiden hebben nu een goed contact met hun nog steeds in Amerika wonende
inmiddels hoogbejaarde moeder, al stelt Helga dat het altijd anders zal blijven
dan een 'normale' moeder-dochter relatie. "Maar dit is ook een heel abnormale
geschiedenis. En wie weet zijn er nog veel meer van dit soort krankzinnige
zaken."
Dat er nu pas - bijna zestig jaar na dato - over aan de bel getrokken gaat
worden, vinden Helga en Monica vreemd maar wel begrijpelijk. "De tijd is er nu
rijp voor. Jarenlang werd nergens over gesproken, en nu is er aandacht voor
teruggave van joodse banktegoeden, teruggave van joodse kunst. En nu ook voor
teruggave van joodse kinderen."
Max Arpels Lezer van de vereniging 'Het Ondergedoken Kind' stelt een dossier
samen met daarin gevallen van kinderen wier ouders uit de ouderlijke macht zijn
ontzet. Wie informatie voor hem heeft kan mailen naar 'mschipper@telegraaf.nl'
of een reactie sturen aan Marjolein Schipper, redactie De Telegraaf, postbus
376, 1000 EB Amsterdam.
VOLSTREKT berooid ging Elsa (25) in 1945 na drie onderduikjaren op zoek naar
haar kinderen. Haar man en familie waren omgekomen; haar twee dochtertjes zaten
elders ondergedoken. Groot was de klap toen bleek dat zij, op grond van een
bizarre oorlogswet, haar kinderen niet terugkreeg. De weduwe werd door de
Commissie Oorlogspleegkinderen niet in staat geacht voor de twee meisjes te
zorgen...
En Elsa was niet de enige. Een krankzinnige situatie waarover joodse
organisaties nu, zestig jaar na dato, aan de bel willen trekken.
© 1996-2005 Uitgeversmaatschappij De Telegraaf B.V., Amsterdam. Alle rechten voorbehouden.
![top](../omhoog.gif)