door Hélène Butijn
25 juli 2000
DEN HAAG - Waarom geeft het Centraal Joods Overleg (CJO) oudere holocaust-
overlevenden niet vast een deel van de restitutie-gelden,
vragen critici. Omdat het juridisch gezien nog niet kan, stelt het CJO. Het
ministerie van financiën bevestigt dat. Vóór 1 september kan de verdeling niet
beginnen, en tot die tijd kan ook nog vertraging optreden.
De afgelopen week heeft het CJO veel kritiek gekregen. Norman Finkelstein,
een Amerikaans politicoloog, verwijt Joodse organisaties die om restitutie
vragen, dat ze met opzet op het geld blijven zitten. Immers, hoe langer het
duurt, hoe meer oudere holocaust-overlevenden overlijden en hoe meer in de kas
van de organisaties blijft, stelt Finkelstein.
Avram Roet, die als voorzitter van het Platform Israël de Nederlandse Joden in
dat land vertegenwoordigt, vraagt in Vrij Nederland waarom het uitkeren van de
joodse tegoeden hier niet desnoods vandaag al begint. Voorzitter R. Wurms van
het CJO benadrukt dat het niet anders kan. ,,En dat weet Roet ook. Hij was bij
de besprekingen en heeft de besluiten mondeling en schriftelijk goedgekeurd.''
Het CJO is nu stichtingen aan het oprichten die het restitutie-geld gaan
verdelen. Ze moeten in september aan het werk kunnen. De overheid heeft het
beloofde geld intussen op een geblokkeerde rekening gezet, pas wanneer de Tweede
Kamer het verdelingsplan van het CJO
goedkeurt, wordt die blokkade opgeheven. En pas dan kunnen de stichtingen over
het geld beschikken.
Aan bijvoorbeeld het CJO alleen, mag de overheid geen geld overmaken. Het is
immers slechts één van de betrokken partijen. De Kamer, per 1 september terug
van reces, heeft dan overigens formeel dan nog een maand de tijd om over het
verdelingsplan na te denken.
Volgens dat verdelingsplan krijgt iedere rechthebbende evenveel van de
beschikbare 639 miljoen gulden voor individuen. Recht hebbende is ieder van
Joodse afkomst die tussen 10 mei 1940 en 8 mei 1945 enige tijd in Nederland
woonde en hier is vervolgd of beroofd. Ook mensen die op dat moment 'gemengd
gehuwd' waren, krijgen geld.
Met dat laatste is bijvoorbeeld de Foso (Federatie van Organisaties Shoah
Overlevenden) het niet direct eens. Het Platform
Israël zet vraagtekens bij de uitsluiting van weduwen en weduwnaars die pas na
de oorlog zijn getrouwd met iemand die recht hebbende zou zijn geweest. En
kinderen die als wees uit de oorlog kwamen, moeten meer geld krijgen, meent het
Platform.
Kinderen van inmiddels overleden rechthebbenden krijgen het deel van hun
ouders, dat ze met eventuele broers en zussen moeten delen. In Vrij Nederland
noemt Philip Staal, vice-voorzitter van het Platform, het verdelingsplan van het
CJO 'de overwinning van de tweede generatie in Nederland'. In verhouding te veel
geld zou naar de tweede generatie stromen, ten koste van de ouderen. Directrice
Noor van den Berg van het Mr. Visserhuis voor Joodse bejaarden, meent net als
Staal, dat het CJO zo 'vooral aan de eigen achterban heeft gedacht'.
De vraag is wat de alternatieven zijn. Het CJO had ervoor kunnen kiezen, de
tegoeden alleen te verdelen onder de nog levende holocaust-overlevenden,
maar daarmee zouden veel families, die wel
degelijk zijn beroofd door de nazi's, zijn uitgesloten van deze vorm van
restitutie, puur en alleen omdat degene die de vervolging overleefde, nu is
overleden. Volgens het verdelingsplan van het CJO is de kans groter dat iedere
familie die is beroofd, iets van dat oude bezit terugkrijgt.
Als de stichtingen draaien, de Tweede Kamer straks alles goedkeurt en
bijvoorbeeld de Foso het verdelingsplan niet juridisch aanvecht, kan per 1
oktober met uitkeren worden begonnen. Het CJO wil dan eerst een zorgvuldige
schatting hebben van het aantal mensen dat voor geld in aanmerking komt. Pas met
zo'n schatting kan worden berekend hoeveel ieder krijgt. De cijfers die het
Nederlands interdisciplinair demografisch instituut (Nidi) gaat leveren, zijn
voor het CJO dan ook een cruciaal radertje. Pas als duidelijk is hoe groot de
eerste 'porties' worden, volgt uitkering. Daarbij gaan ouderen voor, zo
verzekert het CJO. Geld dat na de eerste verdeelronde overblijft, gaat naar
Joodse instellingen, maar dat mag niet met meer dan twintig procent van het
totaalbedrag gebeuren. De rest wordt opnieuw onder individuen verdeeld.
Overeengekomen is dat het Nidi uiterlijk op 15 september met de schatting
komt. Die deadline wordt zeker gehaald, weet Nidi-onderzoekster H. van Solinge.
CJO-voorzitter Wurms: ,,Elke week eerder is winst.''