AMSTERDAM - De joodse oorlogswezen
Philip en Marcel Staal zijn te laat met hun claim op voogdij-instellingen, zegt
het Joods Maatschappelijk Werk (JMW).
De broers, beiden woonachtig is Israël, hadden eerder
moeten komen met hun verwijt dat de voogdijinstellingen het vermogen van hun
ouders niet goed hebben beheerd. Dit betoogde JMW gisteren voor de Amsterdamse
rechtbank tijdens de behandeling van het verzet van Philip Staal tegen een
fusieplan. JMW wil zeven 'slapende' joodse stichtingen opheffen en het vermogen
(7,6 miljoen euro) toevoegen aan de eigen organisatie.
Staal tekende verzet aan tegen het voorstel, omdat hij een
vordering van 1,6 miljoen euro heeft op het joodse kindertehuis, dat na de
oorlog de voogdij kreeg over hem en zijn broer. Staal deed onderzoek en zegt dat
hij en zijn broer lang niet alles hebben ontvangen.
Het beroep van JMW op verjaring is opmerkelijk omdat in
andere zaken over joodse tegoeden het verstrijken van wettelijke termijnen
nooit als verweer werd ingebracht. In een interview met Trouw verklaarde
directeur H. Vuijsje van JMW eerder dat zijn organisatie bij de rechter nooit
een beroep zou doen op verjaring. Kort voor publicatie trok Vuijsje die
mededeling in.
JMW erkende gisteren bij de rechter dat verjaring in de
joodse gemeenschap een beladen begrip is. ,,Na de oorlog kwamen joden er vaak
pas na het verstrijken van de verjaringstermijn achter dat eigendommen waren
verdwenen.” Maar bij de broers Staal heeft het JMW er volgens de advocaat alles
aan gedaan om te achterhalen of er iets fout kan zijn gegaan met de afwikkeling
van de nalatenschap. ,,Er is niet onzorgvuldig gehandeld.” Voor Philip Staal was
het beroep op de verjaring onbegrijpelijk. ,,Als alles is uitgezocht en het JMW
niets verkeerd heeft gedaan, dan heb ik kennelijk geen zaak. Waarom beroept JMW
zich dan op verjaring?” Pas in januari komt de rechtbank met een beslissing.
Copyright: Trouw