Nieuwsbrief
Artikelen
Prikbord
Help ons
Petitie


Trouw
www.trouw.nl - donderdag 27 april 2006
door Marc van Dijk

Antisemitisme / Hoe de gewone katholiek dacht

Het antisemitisme van de rk kerk, is de algemene opvatting, was een rijke voedingsbodem voor de jodenvervolging. Nieuw onderzoek bestrijdt dat. „De katholieke wereld is nu eenmaal géén monolithisch geheel.”

Weinig interreligieuze relaties zijn zo beladen. Eeuwenlang zag de rk kerk de Joden als een vervloekt volk, dat niet alleen had nagelaten Christus te erkennen, maar de Messias ook nog aan het kruis had genageld.

Nog nooit was de invloed van deze ideeën in Nederland aan historische bronnen getoetst. Historicus Theo Salemink en theoloog Marcel Poorthuis, beiden verbonden aan de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht, brengen daar met een vuistdikke monografie verandering in. Ze halen bestaande beelden onderuit, slijpen bij, nuanceren. Dat komt vooral doordat ze steeds onderscheid maken tussen het culturele, religieuze en sociale domein. „Dat was soms een heel gepuzzel”, zegt Marcel Poorthuis. „Maar de katholieke wereld is nu eenmaal géén monolithisch geheel.”

Poorthuis geeft een voorbeeld. Aan het eind van de negentiende eeuw ventileren bepaalde Nederlandse katholieke publicisten zwaar antisemitische denkbeelden. „Joden zouden kinderen offeren voor Pesach, en voor de productie van matses, dat soort zaken. Dan denk je: dat zal wel vrij bepalend zijn voor wat de gewone katholiek dacht.”

Om de wereld van die doorsnee katholiek te reconstrueren, beperkten de onderzoekers zich niet tot pamflettistische tijdschriften, waarin zulke denkbeelden moeiteloos te vinden zijn. Ze bogen zich ook over ’gemiddelde’ bronnen: zondagse preken en de Katholieke Illustratie, een alledaags maandblad.

Poorthuis en Salemink onderzochten 130 jaar preektijdschriften. „Die preken vormden de inspiratie voor duizenden priesters in het hele land”, zegt Poorthuis. „Ze zijn representatief voor wat er van de kansel verkondigd werd. Gek genoeg waren ze nooit bestudeerd.”

De Katholieke Illustratie is al net zo’n ’standaard’-bron: het familieblad lag op tafel bij ieder doorsnee katholiek gezin. Op zijn werkkamer laat Poorthuis enthousiast een jaargang zien – vergeelde pagina’s vol stichtelijke artikelen, hier en daar een braaf plaatje van een heilige, reportages en nieuws uit het buitenland.

Salemink en Poorthuis ontdekten dat het zware antisemitisme zowel in de preken als in de Katholieke Illustratie in de hele onderzochte periode niet voorkomt. Katholieken waren eigenlijk heel aardig voor de Joden? „Je moet de vraag niet verkorten tot een waardeoordeel. ’Goed of fout’, dat is historisch gezien een vlakke benadering. Het komt erop neer dat er allerlei vooroordelen heersten, maar in de main stream was geen sprake van zwaar antisemitisme.”

Preken en familieblad staan soms lijnrecht tegenover elkaar. „In de jaren dertig zeggen de predikers bijvoorbeeld constant dat de Joden over de aarde zwerven omdat ze dat over zichzelf hebben afgeroepen: ze hebben Christus niet erkend. Een religieus antisemitisch denkbeeld, en het lijkt ook een politieke opvatting: een Joodse staat is ongewenst. Maar in dezelfde periode toont de Katholieke Illustratie dat de Joden het moeilijk hebben in Palestina, waar ze in conflict verkeren met de Arabieren. Het blad pleit voor vrede, ’want er is al te veel bloed vergoten en dit volk is al te veel vervolgd’.”

Poorthuis heeft maar één verklaring voor dit soort tegenstrijdigheden. Kennelijk bevatten de preken alleen maar religieuze stereotypen, die bijna geen verband hielden met de werkelijkheid, laat staan met de actuele situatie van het jodendom. Poorthuis: „Ze waren dus ook niet geïnfecteerd door nieuwe, quasi-wetenschappelijke theorieën die het moderne antisemitisme hadden gevormd. De kerk wees de rassenleer bijvoorbeeld meteen af als te modernistisch, alle nieuwlichterij was uit den boze. Maar de preken waren – triest genoeg – eveneens totaal ongevoelig voor het lot van de Joden. Zelfs de Kristallnacht veroorzaakt nauwelijks een rimpeling. En na de oorlog gaan de predikers gewoon op de oude voet verder, met dezelfde formuleringen.”

Maar valt de impact van jarenlang herhaalde religieuze stereotypen dan volledig te verwaarlozen? „Nee. De toon van de preken heeft uiteindelijk tot berusting geleid, denken wij. Goed, katholieke leiders waarschuwden in de jaren dertig tegen Hitler, de NSB was voor kerkgangers verboden. Maar toen de jodenvervolging eenmaal plaatsvond, dachten katholieken iets als: ’Afschuwelijk, maar wat wil je ook met die goddelijke vloek’. Dát was de invloed van de preken: geen leedvermaak of enthousiasme, wél berusting.”

Des te opmerkelijker, vindt Poorthuis, dat er vóór en tijdens de oorlog toch nog enkele katholieke stemmen waren die heel fel protesteerden, zoals Anton van Duinkerken en aartsbisschop Jan de Jong, die zelfs de paus – tevergeefs – opriep tot verzet.

Wanneer komt de omslag? In 1960, zegt Poorthuis. „Dan is daar ineens, als bij toverslag, de eerste preek waarin doorklinkt dat Jezus een Jood was, en zelfs dat het lijden van het Joodse volk verwant is aan het lijden van Christus.”

Zoiets komt toch niet zomaar uit de lucht vallen? „Bijna wel ja. De voorbereidingen voor het Tweede Vaticaans Concilie waren wel al in volle gang. Paus Johannes de 23ste besefte dat de ’cathechese der verguizing’ moest worden afgebouwd. Eind jaren vijftig schrapte hij de voorbeden van Goede Vrijdag waarin sprake was van de ’perfide, trouweloze Joden’.” Maar de radicale omwenteling in 1960 was niet centraal opgelegd. Ook de in 1951 opgerichte Katholieke Raad voor Israël (KRI), waar Poorthuis later zelf actief in was, speelde een rol. „De KRI was klein, maar onderdeel van een internationale stroming die wilde afrekenen met het anti-judaïsme.”

Met de verandering ontstond volgens Poorthuis een nieuw probleem: voor het eerst spraken katholieken van ’de joods-christelijke traditie’. Het joodse werd in de jaren zeventig synoniem voor alles wat aan het christendom authentiek en goed was, het overige was één grote hellenistische en Romeinse ontsporing. „Het ’joodse’ fuseerde met het marxisme, met opkomen voor de armen. Het was een antiklerikale beweging: de kerk was volgens de basisbewegingen die toen ontstonden de laatste plaats waar het zuivere christendom te vinden was.”

Wat was daar problematisch aan? „Grote vragen waren: wat doe je met de staat Israël en wat doe je met het actuele jodendom? Dat beantwoordde niet aan dit geheel door christenen ingevulde ’jodendom’.” Organisaties als Pax Christi worstelden enorm met deze thematiek. In 1982 klaagde de Stichting voor Bestrijding van Antisemitisme De Bazuin aan, ’blad van linkse katholieken’. De Bazuin had gesteld dat ’een religie als het jodendom, die zich ten koste van de Palestijnen handhaaft, diende te worden afgeschaft’.

Volgens Poorthuis was het beter geweest als de vernieuwers hadden gezegd: ’Ondanks de bezwaren die wij bij onze eigen identiteit hebben, blijven wij ons christelijk noemen’. „Die toevoeging ’joods’ was vooral een poging zich van het eigen instituut te distantiëren, en zei niets over het actuele jodendom.”

In de eerste jaren van deze eeuw duikt de term ’joods-christelijke traditie’ ineens ergens anders op, dit keer niet bij links, maar bij rechts. Politici als Filip Dewinter, Pim Fortuyn en Geert Wilders noemen die traditie de basis van de Europese cultuur. „Zij presenteren het als een soort harmonische twee-eenheid, terwijl er in de westerse cultuur juist eeuwenlang een hartgrondige behoefte was om zich te ontdoen van die joodse component. Bovendien blijkt nergens wat ze dan precies zo waardevol vinden aan die traditie. ”

Copyright: Trouw

Lezersreacties
Geef uw reactie

top