Nieuwsbrief
Artikelen
Prikbord
Documenten
Bestellen

Open brief
Jeruzalem, 13.11.2005

Aan allen die het willen weten,

Vorige week is door mij bij de deurwaarder in Jeruzalem een aanvraag ingediend om een dossier te openen tegen de Stichting voor onderzoek naar de geschiedenis der Nederlandse Joden onder voorzitterschap van de heer A. Roet. Mijn aanvraag is ontvankelijk verklaard en zal verder door het deurwaarderskantoor worden afgehandeld.

Ik ben op 1 juli 2003 bij het Center for Research on Dutch Jewry zonder enige vorm van afscheid in het kader van een zich daar ontwikkelende machtsstrijd tussen bestuur en academische raad ontslagen. Toen bleek dat mij daarbij niet alleen een voor mijn gezin noodzakelijk inkomen, maar ook veel geld, dat ik persoonlijk in het Centrum had gestopt, afhandig werd gemaakt en bovendien de compensatiegelden foutief werden berekend, is mijn zaak voorgekomen bij de arbeidsrechtbank in Jeruzalem. Op grond van een beslissing van die rechtbank zijn de bedragen die mij toekwamen precies vastgesteld. Zij moesten binnen een maand worden betaald, dat wil zeggen voor eind augustus 2004. Het bestuur van genoemde stichting gaf er toen de voorkeur aan toch een bedrag achter te houden.

Na herhaald aandringen van mijn advokaat is uiteindelijk een deel daarvan betaald, maar werd ook opnieuw een laatste deel achtergehouden. Het ging niet meer om een groot bedrag. Op een brief daarover van mijn advokaat (juni 2005) is nooit antwoord gekomen. Het bestuur is door mij persoonlijk per email regelmatig van de hele gang van zaken op de hoogte gesteld, helaas zonder enig resultaat. Ook heb ik gedurende de hele periode tussen juli 2003 en nu met een zekere regelmaat mijzelf bereid verklaard om de nog bestaande geschillen in een normaal menselijk gesprek samen met de penningmeester op te lossen. Ik kreeg op dergelijke verzoeken nooit enig antwoord en heb dat als heel bot ervaren tegenover iemand die zestien jaar lang met veel toewijding op het Centrum had gewerkt.

Mijn gezin is de afgelopen twee-en-een-half jaar slachtoffer geweest van de psychologische terreur van een buitengewoon hardvochtige en treiterzieke persoonlijkheid, die op geen enkele manier bereid was tot normaal contact, noch bereid was om de nog bestaande geschillen via een onafhankelijke derde te laten uitzoeken, noch op wat voor wijze dan ook zijn gedachten liet uitgaan naar de belangen van een door zijn toedoen met werkloosheid getroffen gezin. Integendeel, alles werd gedaan om dat gezin zoveel mogelijk materiële en ook niet-materiële schade te berokkenen. Om dat laatste te bereiken werd zelfs zonder schaamte een besluit van de rechtbank genegeerd.

Ik vertrek nu voor een maand naar Nederland waar ik aan een opdracht werk. De genoemde Nederlandse stichting, die op geen enkele manier democratisch functioneert en na mijn ontslag ook de academische raad tegen zich in het harnas joeg, krijgt voorlopig een waarschuwing van de deurwaarder. Als dat niet helpt zal over zes weken de laatste uitbetaling aan mij worden geforceerd. Ik hoop dat dat laatste niet nodig zal zijn, maar dat ik het nu door de deurwaarder bepaalde bedrag bij terugkomst gewoon zal aantreffen.

Rest mij nog u mee te delen dat ik voor deze hele gang van zaken binnen de Nederlandse gemeenschap in Israël allang geen woorden meer heb. Ik wil er daarbij nog eens aan herinneren, dat ik enkele jaren geleden voor die gemeenschap een demografisch rapport heb geschreven, waar men in Nederland geen speld tussen kon krijgen en op grond waarvan het aandeel voor Israël in de marorgelden is bepaald. Ik heb dat rapport zelf in Nederland verdedigd. Het percentage, dat de Nederlandse gemeenschap in Israël toekwam, lag op grond van mijn rapport heel wat hoger dan men u destijds in Nederland wilde doen toekomen. U heeft aan dat rapport veel geld te danken. Sindsdien is mij mijn baan afgenomen, zijn jaren van mijn werk kapotgemaakt, is het demografisch onderzoek waar ik in dienst van de gemeenschap aan werkte maar gedeeltelijk uitgevoerd en heeft de hele affaire mij persoonlijk tienduizenden shekels gekost. Gelukkig maar dat er nog een rechtbank en een deurwaarder zijn...

Met vriendelijke groet,

Chaya Brasz
(tijdelijk in Nederland)


top