De verdieping; pg. 13
Joodse weeskinderen / Ik wist niet beter dan dat mijn ouders arm waren
door Joop Bouma
Joodse kinderen die hun ouders verloren
tijdens de Tweede Wereldoorlog, groeiden op in Joodse weeshuizen.
Deze voogdij-instellingen beheerden ook het vermogen, als dat er
was, van hun vermoorde familie. Maar waarom zijn die vermogens
onvindbaar? Twee pagina’s met interviews en reacties.
Philip Staal heeft zijn vader en moeder
Isaac en Anna Staal nooit gekend. Een peuter van anderhalf was hij,
toen zijn ouders in de nacht van 21 op 22 mei 1943 door de Duitsers
werden opgepakt. Juist de dag ervoor waren Philip en zijn 3-jarige
broertje Marcel ondergebracht in een katholiek kindertehuis. Isaac
en zijn vrouw Anna zouden zelf op de 22ste mei ook onderduiken. Ze
waren te laat. Ze zijn vermoord op 11 juni 1943, de dag waarop ze
vanuit Westerbork in het vernietigingskamp Sobibor arriveerden.
Na de bevrijding werd er voor de jongens een Joods pleeggezin
gezocht, maar het lukte niet hen onder te brengen. Zeker 1500 Joodse
kinderen in Nederland raakten hun ouders kwijt door de holocaust. Er
waren nog maar weinig complete Joodse gezinnen, vlak na de oorlog.
Daarom werden Philip en Marcel Staal in 1946 geplaatst in het
kindertehuis van de Rüdelsheimstichting in Hilversum. Het tehuis was
voor de oorlog een zwakzinnigengesticht voor Joodse kinderen.
De stichting was voogd over de kinderen. Een neef van vader
Staal, een accountant, werd benoemd tot toeziend voogd.
Marcel emigreerde in 1959 naar Israël, Philip ging niet lang
daarna in Amsterdam op kamers. Op zijn 22ste besloot ook hij naar
Israël te gaan. In 1972 keerde Philip voor een periode van vijf jaar
terug naar Nederland om een studie economie te volgen. Hij vocht in
1973 voor zijn nieuwe land in de Yom Kippoer-oorlog en bouwde in de
jaren tachtig een eigen bedrijf op, een exportadviesbureau. Het
leven liep zoals het ging. Werken, leren, trouwen, dienstplicht,
werken. De Tweede Wereldoorlog was een grauwe, pijnlijke
herinnering, die Philip Staal diep had weggestopt in zijn geheugen,
zoals veel van zijn lotgenoten.
En nu is hij 63 en zit hij middenin een conflict met Joodse
instellingen in Nederland, over de manier waarop het vermogen van
zijn vermoorde ouders is beheerd. Oorlogskinderen in Israël zijn
ongerust over deze kwestie. Maar er zijn maar weinig voormalige
weeskinderen die de moed en de energie hebben eigen onderzoek te
doen.
Voor Philip Staal ligt dat anders. Dat kwam zo: als
vertegenwoordiger van het Platform Israël, een overkoepelende
organisatie van Nederlanders in Israël die onder meer opkomt voor de
rechten van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Nederland, is
Staal sinds 1998 betrokken bij de onderhandelingen en verdeling van
de Joodse tegoeden uit de oorlogsperiode. Hij is één van de
ondertekenaars van de overeenkomst met de banken, de Amsterdamse
beurs en Joodse organisaties, waarin de teruggave van 180 miljoen
euro aan Joodse oorlogstegoeden werd geregeld.
'Mijn broer herkent zijn handtekening niet op de volmacht'
,,In die periode ben ik er pas echt over gaan piekeren'', zegt
Staal. ,,Er is in de afgelopen jaren van alles onderzocht door vele
commissies. Maar niemand was ooit nagegaan wat er met het vermogen
van oorlogswezen is gebeurd. Dit móest ook worden uitgezocht, vond
ik''
,,Toen we onderhandelden over de verdeling van de Joodse
tegoeden, meenden sommigen dat oorlogswezen extra geld uit die pot
moesten krijgen. Ik heb me daar tegen verzet. Ik vind dat je geen
leed met leed kunt vergelijken. Het ging bij de verdeling van dat
geld niet om de ernst van het leed, maar om restitutie van geroofd
bezit. Iedereen behoorde hetzelfde bedrag te krijgen en zo is dat
ook gebeurd.''
Maar het onderwerp liet hem niet meer los. Hij opperde bij
directeur Hans Vuijsje van het Joods Maatschappelijk Werk (JMW) het
plan voor een onderzoek naar het beheer van het vermogen van Joodse
weeskinderen. Het JMW is de rechtsopvolger van de stichtingen die de
Joodse kindertehuizen exploiteerden. Vuijsje vond het een goed idee,
maar stelde vast dat JMW als belanghebbende dat onderzoek niet kon
uitvoeren. Staal: ,,Besloten werd dat het zou worden gedaan door
journaliste Elma Verhey en historica Pauline Micheels in opdracht
van het Israël Instituut in Ramat Gan, Israël.''
Dat de keus ook op de journaliste Verhey viel, was niet vreemd.
Verhey is goed ingevoerd in de problematiek van Joodse weeskinderen.
In 1991 schreef ze een boek over de naoorlogse politieke strijd om
de Joodse onderduikkinderen. Ze stelde toen al vast dat er
'beschamend weinig' is onderzocht over de jaren ná de oorlog.
Verhey en Micheels werken sinds 2000 aan het onderzoek naar de
'materiële oorlogsschaden' van Joodse weeskinderen. De studie
verkeert in de eindfase. Dit najaar zullen de uitkomsten worden
gepubliceerd. Verhey zelf wil nu niets over haar bevindingen
vertellen. Maar Staal is het vertrouwen in haar onderzoek intussen
volledig verloren.
Zijn broer woonde een lezing bij die Verhey in december 2001
hield in Tel Aviv op uitnodiging van het Platform Israël. De
journaliste hield haar gehoor voor dat van een grondig onderzoek
naar individuele financiële dossiers geen sprake meer kon zijn. De
vermogensboekhouding van de kinderen bleek al in de jaren zeventig
door de voogdijinstellingen te zijn vernietigd.
Dat wekte aanvankelijk argwaan, zei de onderzoekster. Er kon
immers niet meer worden nagegaan of de voogdijinstellingen netjes
waren omgesprongen met geld dat aan de weeskinderen toekwam. ,,Toch
wil dat niet zeggen dat wij veronderstellen dat de Joodse
instellingen malafide hebben gehandeld'', aldus Verhey tijdens haar
lezing in Israël. ,,Daarvoor was de Nederlandse bureaucratische
regelgeving aan te veel toezicht en controle gebonden.''
Ze baseerde zich daarbij ook op drie financiële dossiers van
weeskinderen die wél volledig bewaard waren gebleven. In die drie
gevallen had, zo betoogde Verhey in Tel Aviv, de voogdijinstelling
zich 'zorgvuldig aan de regels gehouden en tot op de cent nauwkeurig
afgerekend'.
Philip Staal vraagt zich af of die drie dossiers maatgevend zijn.
Hij vindt dat de Rüdelsheimstichting in zijn geval het vermogen van
zijn ouders niet goed heeft beheerd. Er is geld verdwenen.
De vermogensboekhouding van de kinderen is vernietigd
Staal ging in 2002 zelf op onderzoek uit naar gegevens over zijn
ouders. ,,Ik ben volledig blanco aan dat onderzoek begonnen. Ik wist
niet beter dan dat mijn ouders arm waren.'' De werkelijkheid bleek
anders.
Hij trof de financiële dossiers van hem en zijn broer aan in het
Nationaal Archief in Den Haag, in de nalatenschap van het vroegere
Nederlands Beheers Instituut (NBI), dat na de oorlog de vermogens
van vermiste Joden beheerde. Volgens Staal liggen de financiële
gegevens van álle Joodse weeskinderen in dit archief. ,,Maar Verhey
is daar nooit wezen kijken.''
Verhey zelf zegt dat er wel onderzoek is gedaan in het archief
van het voormalige NBI. ,,Maar deze dossiers geven geen volledig
beeld. Bij het beëindigen van de bewindvoering ging het vermogen van
de overledene, dat door dit instituut werd beheerd, naar een notaris
die de vererving regelde'', zegt de journaliste. ,,Wij weten daarmee
nog niet wat de Joodse instellingen met dit geld hebben gedaan.
Alleen de eindafrekeningen van de voogdijinstellingen kunnen
daarover uitsluitsel bieden. Maar die zijn nou juist
vernietigd.''
Staal denkt dat het onderzoek van Verhey en Micheels historisch
wellicht interessant zal zijn, maar hij noemt de studie zinloos. Er
is volgens hem geen serieus onderzoek gedaan naar het
vermogensbeheer van de oorlogswezen. ,,Er zijn geen cases
onderzocht.''
In het archief van het NBI mochten Philip en Marcel Staal alleen
hun eigen dossiers inzien. De broers kwamen tot een schokkende
conclusie: ze ontvingen maar een beperkt deel van het vermogen. De
rest bleek verdwenen. Philip Staal berekende nauwgezet wat de waarde
was van de bezittingen van zijn vermoorde ouders: ruim 160000
gulden, gewaardeerd per 1 januari 1953. ,,Bij het bereiken van de
meerderjarige leeftijd hebben wij het batig saldo niet ontvangen'',
stelt hij in zijn rapport.
Bovendien stuitte Staal bij zijn onderzoek op een getekende
volmacht, waarmee zijn broer Marcel aan de houder toestemming gaf
namens hem in Nederland het batig saldo van het vrijkomende vermogen
in ontvangst te nemen. Marcel Staal zat, toen hij 21 werd, in Israël
in militaire dienst en kon daarom niet aanwezig zijn bij de
rechtszaak over de opheffing van de voogdij en de overdracht van het
vermogen. Philip Staal: ,,Mijn broer kan zich niet herinneren ooit
een volmacht te hebben getekend. Hij heeft ook dat geld niet
ontvangen. Hij heeft de volmacht later onder ogen gekregen en
herkende zijn handtekening niet.''
vervolg op pagina 15
Pagina 15, vervolg van pagina 13
Staal liet het document onderzoeken door een forensisch
schriftexpert. Deze concludeerde dat er 'gegronde redenen' zijn om
aan de echtheid van de handtekening onder de volmacht te twijfelen.
De handschriftexpert sloot de mogelijkheid van 'frauduleuze montage'
van de handtekening niet uit.
Het Joods Maatschappelijk Werk zegt dat uit bestudering van de
kopieën van de volmachten, die zich in het archief van de instelling
bevinden, blijkt dat Marcel Staal in 1961 op het Nederlandse
consulaat in Tel Aviv zelf de volmacht heeft getekend. Het
deskundigenrapport van de schriftexpert noemt het JMW 'niet
overtuigend en onwetenschappelijk'. Directeur Vuijsje: ,,Op de
achterzijde van dit document wordt de handtekening door het
consulaat geautoriseerd.'' Staal is niet overtuigd. ,,Mij zijn
alleen kopieën getoond. Waar zijn de originelen dan?''
Staal wil dat het Joods Maatschappelijk Werk hem en zijn broer
schadeloos stelt. ,,JMW is verantwoordelijk, omdat het de erfenis
van de voogdijinstelling heeft aanvaard en het vermogen van de
instellingen heeft ontvangen.'' De stichting zou miljoenen euro's
aan JMW hebben nagelaten, hetgeen Vuijsje ontkent.
Staal diende een claim in van anderhalf miljoen euro, de waarde
die het vermogen van zijn ouders nu zou hebben gehad.
,,Wij hebben altijd gedacht dat we geen geld hadden. We wisten
niet beter. Tot onze 21ste verjaardag was er nergens geld voor. Als
we daarna geld nodig hadden en er om vroegen, dan kregen we na
verloop van tijd te horen of er nog geld was of niet. Maar over de
werkelijke omvang van het vermogen zijn we onwetend gehouden.''
De kwestie is pijnlijk. Vooral omdat ze zich afspeelt binnen de
Joodse gemeenschap. Er zijn bovendien aanwijzingen dat de zaak niet
op zichzelf staat.
Een tweede joodse oorlogswees, die anoniem wil blijven, heeft
notariële documenten opgespoord waaruit blijkt dat onder meer de
Joodse instelling die de voogdij over hem had, Le-Ezrath Ha-Jeled
('Het kind ter hulpe'), in 1953 in Groningen en Amsterdam vier
huizen van zijn in Sobibor vermoorde grootouders liet verkopen. De
opbrengst destijds: ruim 40000 gulden.
Op de eindafrekening, die elk weeskind op zijn 21ste van de
voogdijinstelling ontving, staat niets over de verkoop en de
opbrengst. Wel een bedrag voor vergoeding van de geplunderde
huisraad van de grootouders: 527 gulden.
Volgens het JMW zegt dit niets. Vuijsje acht het niet uitgesloten
dat de erfenis pas jaren later, na de eindafrekening van de
voogdijinstelling, door de notaris is vereffend.
De oorlogswees noemt de mogelijke verklaring die JMW geeft 'een
rookgordijn'. ,,Ik heb toen ik in het kindertehuis zat en ook in de
jaren daarna, nooit iets gehoord over de verkoop van die huizen. Dat
weet ik honderd procent zeker. Ik moet achttien jaar zijn geweest
toen dat onroerend goed werd verkocht. Ook mijn broer heeft niets
ontvangen.''
,,We hadden het in die jaren altijd krap. Ik weet nog dat ik voor
school een lange rekenliniaal nodig had. Dat was te duur, vond de
voogdijinstelling. Ik mocht na een heel gedonder uiteindelijk een
halve liniaal kopen. Zo'n kleintje, waar ik niets aan had", zegt de
69-jarige man die ook in Israël woont.
Hij en zijn broer behoren tot een groepje van acht overlevenden
van de Tweede Wereldoorlog uit een familie van 200 personen. Hij is
niet van plan de kwestie aanhangig te maken. ,,Wie moet ik nu nog
aanspreken? Tachtigjarigen die destijds bij mijn voogdijinstelling
betrokken waren? Dat heeft toch geen enkele zin? Kijk, ik ben wat
filosofisch aangelegd. Je hebt te maken met gewone mensen die geld
moeten beheren. Dan gebeurt dit soort dingen gewoon. Het zit in de
natuur van mensen. Je hebt goeden en slechten. Maar ik vind wel, dat
de instellingen ervoor hadden moeten zorgen dat zoiets niet kón
gebeuren. In die zin sta ik helemaal achter Philip Staal. Het is
naar mijn gevoel niet altijd even eerlijk en goed gegaan. En dát zou
een keer goed moeten worden onderzocht.''
Philip Staal piekert er precies om die reden niet over om zijn
zaak te laten rusten. Hij wil dat er een gedegen en onafhankelijk
financieel onderzoek komt naar het beheer van het bezit van
oorlogswezen. Hij vindt ook dat hij dat aan zijn ouders verplicht
is.
Het enige materiële dat Philip Staal als herinnering aan Isaac en
Anna Staal bezit, is de inhoud van een schoenendoos die hij kreeg
toen hij 21 werd. ,,Er zat een bestek in, een kapstel, een
postzegelalbum, een paar foto's en een zwart uitgeslagen zilveren
ringetje met stenen. Dat bleek een platina ring met diamanten te
zijn. Ook kregen we later nog zes schilderijtjes die mijn vader
heeft gemaakt.''
De Israëlische econoom ploos 'tot op de cent' nauwkeurig uit wat
er met het vermogen van Isaac en Anna Staal is gebeurd. Isaac Staal
had in de jaren '40 in Amsterdam een fabriekje waar lampenkappen
werden gemaakt en beschilderd. Staal ontdekte dat zijn ouders na de
arrestatie door de Duitsers vanuit kamp Westerbork nog brieven
hebben geschreven aan hun kinderen. ,,Maar die hebben wij niet
gezien. Ze zijn vernietigd, zo bleek. Daar heeft kennelijk iets
ingestaan wat wij niet mochten weten.''
Philip Staal stak zeshonderd uur in zijn onderzoek. Het is een
heel pak papier geworden, 123 pagina's dik. Het viel niet mee, zegt
hij. ,,Ik heb in Israël bestuurswerk gedaan voor een organisatie van
oorlogsslachtoffers. Maar dat zag ik als een project, ik schakelde
mezelf uit, ik hield me voor dat dat werk niets met mij persoonlijk
te maken had. Dit onderzoek was wel anders. Ik heb er nooit lang
achter elkaar kunnen werken.''
Er zijn diverse gesprekken geweest met het Joods Maatschappelijk
Werk, maar inmiddels zit de zaak in een impasse. Staal: ,,JMW zegt
dat ik bij de nabestaanden van mijn toeziend voogd moet zijn. Maar
ik zeg: jullie waren in de eerste plaats verantwoordelijk. Probleem
is dat er nu al veel mensen niet meer leven die antwoord zouden
kunnen geven op mijn vragen. Toen ik het had kúnnen vragen, was ik
er niet aan toe. Nu ik er aan toe ben, is het kennelijk te
laat.''
Voorpagina - Geld joodse oorlogswezen verdwenen
de Verdieping; pg. 15 - Het probleem: het bewijs is vernietigd
Copyright: Trouw
|